Door Esther Opgenoorth op 7 december 2021

Wat er schort aan de regiovisie jeugd

De jeugdzorg in Nederland functioneert niet zo goed. Dat vind ik, als ex-klant van die hulpverlening. Minder bekend is dat een flink aantal wetenschappers die zich met dit veld bezighouden, het met mij eens zijn.

Zo concludeerde Micha de Winter, die geweld in jeugdinstellingen onderzocht, in 2019 dat 75% van de jongeren in gesloten jeugdzorg te maken krijgt met geweld, blijkt de prognose van meiden in de gesloten jeugdzorg niet goed (proefschrift Anne Krabbendam, 2014), hebben ouders met een psychiatrische aandoening een kans van ongeveer 1 op 3 dat hun kind uit huis geplaatst wordt (proefschrift Peter van der Ende, 2016), en blijkt de schoolloopbaan van kinderen in de gesloten jeugdzorg in de praktijk helemaal vast te lopen. Ook het traject van de kids naar die gesloten jeugdzorg wemelt van de slordigheden. Veel jeugdbeschermers kennen minder gewicht toe aan de  mening van ouders en kinderen, dan aan die van “deskundigen”. Verder knipt en plakt men elkaars rapporten aan elkaar zonder te checken of het ook echt klopt wat er staat (proefschrift de Jong-de Kruijf, 2019). Er is een term voor dit gedrag: “keteninfantiliteit”.

Alle reden dus om gesloten jeugdzorg een kwaad te vinden, en te streven naar 0 opnames in de gesloten jeugdzorg. Ik vind het feit dat er altijd een páár jongeren in de gesloten jeugdzorg zullen zitten, geen reden om die 0-ambitie uit de regiovisie te schrappen: dit geeft het duidelijkst aan waar het heen moet. Maar met een reductie van 90% kan ik ook leven, als het moet.

Maar nu: het traject NAAR de gesloten jeugdzorg, daar gaat natuurlijk ook het een en ander verkeerd, want anders kwamen we niet in al die crises terecht, die leiden tot gesloten jeugdzorg.

Daar is veel minder over bekend, en dat komt omdat het gaat om een veel te groot aantal, veel te sterk van elkaar verschillende kinderen om daar algemeen geldende uitspraken over te doen.

Wat ik nu ga schrijven, is allemaal ontleend aan René Clarijs. Dat is een jeugdzorgbestuurder die in 2013 gepromoveerd is op de vraag waarom de reorganisaties in de Nederlandse jeugdzorg tot nog toe wel leidden tot chaos, maar nauwelijks tot verbeteringen. Ik heb deze wijsheid uit zijn Handboek jeugdbeleid en jeugdhulp (2017). Dat staat bij ons in Lelystad in de bibliotheek.

René Clarijs stelt dat het Nederlandse jeugdbeleid in wezen jeugdZORGbeleid is. Daarin is het vrij uniek in Europa. In de meeste andere landen in Europa is jeugdbeleid veel algemener, wordt het integraal gemaakt en doorsnijdt het diverse departementen en wetgevingssystemen (financiën, volksgezondheid, sport, onderwijs, drugswetten, omgevingswet, reclassering, werkgelegenheid, enz.) België heeft een ministerie van Jeugd. In Nederland wordt jeugdbeleid gemaakt door VWS, en is er geen afstemming met andere ministeries. Dat leidt tot beleid dat zich enorm focust op wat er NIET goed gaat. In Nederland is 85% van de kinderen happy en heeft 15% op enig moment hulp nodig. Maar in plaats van te onderzoeken wat er nodig is om meer kinderen happy te maken, onderzoekt het Nederlandse beleid wat er nodig is om minder kinderen naar de jeugdzorg te laten stromen. Daarbij ontdekt men daarbij allemaal problemen en risico’s, en die moeten natuurlijk allemaal door de jeugdzorg worden gesignaleerd en aangepakt. Zie daar de onderliggende oorzaak van de groei (het gaat om 6-10% per jaar). Overigens is de Nederlandse jeugdzorg in vergelijking met andere Europese landen relatief duur.

Tot overmaat van ramp werd de Nederlandse jeugdzorg vanuit drie bestuurlijke niveaus aangestuurd: de gemeente was verantwoordelijk voor eenvoudige hulp, de provincie voor jeugd-GGZ en het Rijk voor gesloten jeugdzorg. Dat maakte dat jeugdhulpverleners onderling slecht samenwerkten of samen kon werken. Om die reden werd besloten om alle jeugdzorg met ingang van 2015 naar één bestuurlijk niveau te verplaatsen. Dat is de gemeente geworden. De VNG zag de transitie enorm zitten, onder andere omdat armoedebeleid ook bij gemeenten werd ondergebracht. Bovendien vallen de grenzen van veel school-samenwerkingsverbanden ruwweg samen met de gemeentegrenzen. Men rook de kans om integraal beleid te maken, waar tot nog toe verschillende systemen langs elkaar heen werkten.

Inhoudelijk kun je de kern van de beleidswisseling in 2015 als volgt formuleren: het moet anders. Niemand wist precies hoe anders, en was daar ook geen onderzoek naar. Trouwens, ook de aanname dat “anders” meteen hetzelfde zou zijn als “goedkoper” heeft geen wetenschappelijke basis. Ik denk dat het onderbuikgevoel van alle betrokkenen -er gaat te veel geld over de balk- rechtstreeks is omgezet in beleid. Dat deze keuzes zouden leiden tot chaos, zag men aankomen, maar de oude weg liep dood; dat was bewezen. De gemeenten kregen weinig inhoudelijke instructies: dat leidde tot veel vrijheid voor beleid, maar elke gemeente moest ook zelf het wiel uitvinden. Zes jaar later zien we dat veel gemeenten overvraagd werden, en dat dit leidde tot grote problemen in instellingen voor zorg bij complexe problematiek. Reden voor het ministerie om de zaak weer naar zich toe te trekken, en de gemeenten de opdracht te verstrekken om regionaal afspraken te maken over die complexere zorg.

In Flevoland is sinds 2015 niet zo verschrikkelijk veel veranderd; de jeugdhulp verloopt nog steeds “oude stijl” en dat betekent dat het aantal opnames -en de daarmee gepaard gaande kosten- in de afgelopen zes jaar zijn blijven oplopen. Aan de regiovisie de schone taak om het tij te keren. Mijn kritiek op die visie luidt in het kort: de regiovisie zet in op beheersen, niet op veranderen. En spant daarmee het paard achter de wagen.

Om te beginnen gaat de regiovisie de innige omhelzing tussen aanbieders van zorg en gemeenten nog inniger maken. De gemeenten gaan samenwerken om het “opdrachtgeverschap” te versterken. Wat men daarmee bedoelt, is niet helemaal duidelijk. Feit is wel dat een reus als Pluryn te maken heeft met tientallen gemeenten. De mening van onze lokale reuzen, Almere en Lelystad, legt dan weinig gewicht in de schaal, om over Dronten, Zeewolde en de NOP nog maar te zwijgen. Het is dus van belang om je krachten te bundelen om aan te sturen op de ontwikkeling van nieuw zorgaanbod, met name ambulant. Dat staat er voor de goede lezer ook wel; zo wordt een veelbelovend ambulant model van Accare hoopvol besproken. Alleen, één project volstaat niet. Als je daadwerkelijk het opnames en bedden stevig wilt afbouwen, dan moeten alle zorgaanbieders dat voorbeeld gaan volgen, en hun werkwijzen drastisch moeten wijzigen. Overigens heeft het thuisblijven van kinderen die tot nog toe uit het systeem werden getrokken ook directe gevolgen voor het “thuisfront”. Dat zal beter moeten worden toegerust voor de dagelijkse omgang met kinderen met “moeilijk leesbaar gedrag”. Het is een beetje jammer dat de regiovisie dat allemaal niet expliciet benoemt. Zij geeft niet aan welke veranderingen in het zorgaanbod wenselijk zijn en reduceert de jeugdzorgtransitie tot een inkoopprobleem, dat verder geen maatschappelijke gevolgen heeft.

Daarnaast wordt de muur tussen basiszorg en “specialistische” zorg versterkt. In Lelystad is dat de taak van de JEL, in de andere gemeenten komt er blijkbaar een vergelijkbare instelling. Dat lijkt vanuit kostenperspectief wenselijk maar in de praktijk is dit onhandig, want die muur staat dwars door het zorg- en leeflandschap heen, en bemoeilijkt de onderlinge samenwerking. Blijkbaar heeft iemand dit doorgehad, want op pagina 9 van de regiovisie staat braaf: “Als inzet vanuit andere domeinen zoals werk en inkomen, of passend onderwijs, in het hulpverleningsplan is opgenomen, worden zij betrokken.” Je vraagt je af waarom zo’n open deur in een visiedocument moet worden opgenomen. Het antwoord is even simpel als ontnuchterend: omdat iedereen nu langs elkaar heen werkt. Het opnemen van hulpverleners uit andere domeinen in een zorgplan is trouwens geen novum: dat gebeurt op dit moment ook al. En uit ervaring kan ik vertellen dat het schriftelijk vastleggen van de wenselijkheid van samenwerking zeker niet garandeert dat deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Daar zul je dus iets op moeten verzinnen en dat doet de regiovisie niet.

Verder wordt er ingezet op “leren”:
Om te beginnen komt er een regionale expertisetafel voor de moeilijke gevallen, die overigens ook de rol krijgt van conflictbeslechter tussen gemeenten. In hoeverre jeugdigen en ouders zich tot deze tafel kunnen wenden, is niet duidelijk. Daarnaast gaat Hogeschool Windesheim een speciaal onderzoekstraject opstarten om de knelpunten in de zorg op te sporen. En elke uithuisplaatsing wordt achteraf geëvalueerd om te kijken of zij ook daadwerkelijk nodig was. Het is niet duidelijk wie daarbij betrokken wordt, met name niet of de uithuisgeplaatste zelf gehoord wordt. Het leren lijkt vooral binnen de jeugdzorgketen plaats te gaan vinden. Al met al is er geen expliciete ruimte gemaakt voor de input van betrokkenen van buitenaf.

Waarom is dat nodig? Waarom kunnen we er niet gewoon van uitgaan dat er in de jeugdzorg goed geschoolde mensen werken die elkaar bij de les kunnen houden? Om verschillende redenen. Om te beginnen is de wetenschappelijke basis van de pedagogiek niet zo verschrikkelijk stevig. In een opvoeding spelen enorm veel factoren een rol, waarvan je er maar een beperkt aantal in een statistisch model kunt meenemen. De pedagogiek in haar huidige vorm dateert bovendien van na de Tweede Wereldoorlog. En in de laatste 75 jaar hebben we zo ongeveer elk decennium andere opvattingen ontwikkeld over wat een ouder moet doen en laten. Er is domweg nog niet genoeg tijd verstreken om het opvoedkundige kaf van het koren te scheiden. Voeg daarbij de grote en toenemende personele tekorten in de jeugdzorg, de wankele financiële situatie van de instellingen (de grotere zijn al jaren technisch failliet), en de immense politieke druk en je ziet waarom het systeem zo slecht in staat is zichzelf te corrigeren. Dit maakt input en controle van buitenaf noodzakelijk. Echter, in de regiovisie wordt deze noodzaak niet onderkend. Er wordt een situatie in het leven geroepen waarin de slager zijn eigen vlees keurt: het is een visie VAN jeugdzorgmedewerkers en ambtenaren VOOR jeugdzorgmedewerkers en ambtenaren. Natuurlijk wordt er hier en daar lippendienst bewezen aan de gedachte dat je de gebruikers van zorg ook moet horen, maar dat wordt werkelijk nergens geconcretiseerd. En vooral: niemand vraagt zich af hoe het komt dat die gebruikers op dit moment klaarblijkelijk niet gehoord worden, en wat er nodig is om dat te veranderen.

Daarnaast heeft de gemeente een ernstig praktisch probleem: er zijn voorlopig te weinig slagers voor de keuringswerkzaamheden, want alle betrokkenen moeten SKJ-geregistreerd zijn. De regiovisie zet enorm in op “regie”, “evaluatie” en “sturing”, maar er is eigenlijk helemaal niemand om te regisseren, te evalueren en te sturen.

Voor zover de regiovisie een blik over de schutting werpt naar de rest van de wereld, kijkt zij vooral naar boven: de nieuwe regionale expertisetafel staat boven de gemeentelijke partijen, en voor wat betreft de tarieven gaat de gemeente Lelystad zich laten leiden door het beleid dat het Rijk aan het opzetten is. In zekere zin is dat een terugkeer naar de oude situatie. Voor zover er opzij wordt gekeken, wordt ingezet op “versteviging van de samenwerking” met huisartsen en scholen. Andere gemeentelijke partijen -ik noem een paar dwarsstraten: kinderopvang, sportverenigingen, stageplekaanbieders, huiswerkinstituten, buurthuizen, streetcornerwerkers, buurtvaders- blijven buiten beeld. En wat wordt de functie van de huisartsen en scholen? Problemen vroegtijdig signaleren, volgens de regiovisie. Die dan door de jeugdzorg in een tijdig stadium zullen worden aangepakt en opgelost.

Wat wij nodig hebben, is jeugdbeleid, in plaats van jeugdZORGbeleid. Geen beleid waarin een handjevol ingewijden de maatschappij stroomlijnt, maar samenwerking tussen alle mensen die met kinderen optrekken. Of in ieder geval: elkaar niet voor de voeten lopen.

En daarvoor moet je luisteren. Ik heb een paar decennia meegelopen in de zorg en ik kan vertellen: luisteren is verrekt lastig. Je zult dat moeten faciliteren, en er zijn veranderingen nodig in de keten om luisteren mogelijk te maken. Luisteren wordt namelijk niet betaald; het leidt niet tot extra inkomsten. Dat heeft gekke gevolgen. Zo merk ik bijvoorbeeld dat er zelden genoeg tijd wordt uitgetrokken voor de intake. In een uur moet de intaker het probleem, de voorgeschiedenis, de hulpverleningsgeschiedenis en de verwachtingen op tafel krijgen. Zeker als iemand al een poosje in de hulpverlening rondloopt, is dat niet genoeg. Verder beschikken de meeste hulpverleners over een beperkt aanbod aan interventies, dat zij niet kunnen aanpassen aan de wensen van de zorgvragers. Daar moet je dus iets mee. Dit zijn twee voorbeelden, er zijn tientallen andere te bedenken.

En dan is er ook nog de niet onbelangrijke vraag: naar WIE moet je eigenlijk luisteren? In de ideale wereld luister je naar de jeugdigen zelf. De regiovisie doet dat ook: ze betrekt “ervaringsdeskundige” jongeren in het verhaal. Er zitten stevig nadelen aan die keuze. Deze zogenaamde jongeren zijn namelijk volwassen (18-27 jaar), en kijken nogal anders aan tegen de wereld, dan de kinderen voor wie ze het woord voeren. Daarnaast hebben ze hun hulpverleningstraject al achter zich; ze zitten er niet meer middenin. Verder zijn ervaringsdeskundige jongeren “gecertificeerd”: ze hebben een training doorlopen, waarvoor ze zijn geslaagd. Dat wil zeggen dat de kans heel groot is dat je alleen die jongeren hoort die zich succesvol door het systeem hebben laten assimileren, en je dus de slager-keurt-zijn-eigen-vlees-problematiek weer inbouwt. Nou moet je natuurlijk ergens beginnen, en de eerste peuter die inhoudelijk sterk kan reflecteren op zijn problematiek en de wereld, moet ik nog tegenkomen. Maar met de inzet van deze jongeren heb je niet het hele luistervraagstuk opgelost. Ik vraag me af wat erop tegen is om van tijd tot tijd een groep klantjes en/of hun ouders uit te nodigen om te bespreken hoe het gaat.

Alles overziend vinden we de regiovisie veel te top-down: de professionals hebben de regie, en er wordt weinig aandacht besteed aan de vraag hoe die professionals op de hoogte moeten raken van de problemen en probleempjes van jongeren en hun ouders in de praktijk. Dit complete gebrek aan aandacht voor wat zich werkelijk afspeelt in een opvoeding, voor hoe de theorie zich verhoudt tot de praktijk – dat is het centrale probleem, dat oplossing behoeft.

De PvdA zal vanavond tegen de voorgestelde Regiovisie stemmen.

Esther Opgenoorth

Esther Opgenoorth

In Lelystad is het gewoon om te vertellen waar je vandaan komt, en hoe je hier terecht bent gekomen. Dit is mijn verhaal: ik ben in 1972 geboren in Oldenzaal. Mijn ouders kwamen uit Limburg. Ik heb op veel plaatsen in Nederland gewoond, maar kom nergens echt “vandaan”. Mijn man is geboren en getogen in

Meer over Esther Opgenoorth