Super zo’n provincie
was een heel bestuurlijk weekje de afgelopen week. Zo waren we op maandag gastheer van zo’n 500 Nederlandse bestuurders die op de VNG bestuurdersdag stilstonden bij zaken als de decentralisaties, wonen en de bestuurlijke organisatie van Nederland. Boeiende debatten zowel plenair als in workshops met o.a. de ministers Plasterk en Blok en staatssecretaris van Rijn. Ik mocht in een forum over wonen proberen vooruit te kijken en het gesprek over het rijksbeleid aan te gaan. Het kabinet zit er strak in, zo bleek wel tijdens deze bijeenkomst. Veel ruimte voor bijsturen leek er niet te zijn. Daarover maken we ons als gemeentebestuurder veel zorgen. Datzelfde beeld ontstond overigens ook over de superprovincie, waarover zo meer. In ieder geval prima dat de bijeenkomst in onze Agora plaatsvond.
Op dinsdag de hele dag met het college aan de kadernota gewerkt en ’s avonds in de raadsessies gesproken over o.a. een aantal grondexploitaties. Ook nam de Raad een motie aan om alvast te beginnen met de sloop van de oude waaggarage. Een motie waar ik blij mee ben, er moet daar hoognodig wat gebeuren. En woensdag een buitengewoon inspirerende en zeer brede ronde tafel over stedelijke vernieuwing in Atol- en Zuiderzeewijk. Ik denk dat we door de samenstelling van de groep en de betrokkenheid van iedereen er nog voor de zomer in slagen de contouren van een concreet en uitvoerbaar plan in de steigers te zetten.
Tja en en verder… te veel om op te noemen. Een mooi werkbezoek aan CAH Vilentum in Dronten om te kijken of we ook de verbinding van deze agrarische hogeschool met Lelystad en het Lelystadse bedrijfsleven kunnen verbeteren en een bedrijfsbezoek aan Plating Solutions. Opnieuw een parel van een bedrijf dat een succesvolle doorstart maakt. Het is iedere keer weer verbazingwekkend wat voor technologie en ondernemersschap er achter onze bedrijfsvoordeuren huist.
Maar het meest hield mij de afgelopen week toch de discussie over de superprovincie bezig. Dat is een ingewikkelde discussie. Ik merkt dat ik er behoefte aan begin te krijgen om mijn eigen opvatting aan het papier toe te vertrouwen. En dat doe ik dan maar op deze site. Kortom: een geloofsbelijdenis.
Minister Plasterk maakt een ronde door 3 provincies. Hij is op dit moment wekelijks in de provincie te vinden. Afgelopen maandagavond sprak hij met de bestuurders en afgelopen zaterdag was hij te gast bij het gewest Flevoland van de PvdA. En dat allemaal om uit te leggen waarom de vorming van de superprovincie zo’n goed idee is. Inmiddels staat het kabinet daarin – in ieder geval in Utrecht en in Flevoland – behoorlijk alleen. Daar zijn ook de nodige argumenten voor. Marc Witteman wist die tijdens de gewestelijke bijeenkomst uitstekend te verwoorden: tekst staat op zijn weblog.
Ik herken mij in die argumenten. Nog steeds wordt ook mij niet duidelijk welk probleem je oplost door juist nu deze samenvoeging vooruit te trekken. Natuurlijk besef ik ook dat identiteit niet hangt aan een bestuurslaag, maar aan een gebied. En natuurlijk besef ik dat Flevoland wel – in bestuurlijk opzicht – een hele kleine en qua bevolkingsopbouw bijzonder onevenwichtige provincie is. En toch ben ik gevoelsmatig en intuïtief – bijna onberedeneerd – tegen.
Je kunt het ook omdraaien. Waarom zou je het niet doen? Bestuurlijk gezien kun je toch niet tegen meer slagkracht zijn? Als ik dan analyseer waarom ik (toch) tegen ben dan is dat niet eens zozeer vanwege alle rationele argumenten die Marc noemt, maar omdat ik het eigenlijk gewoon niet vertrouw. In allerlei bestuurlijke discussies heb ik gezien dat Amsterdam of Noord-Holland uiteindelijk door de macht van het getal en de lijnen naar Den Haag gaat voor het eigen belang. Volgens het kabinet wordt dat alleen maar beter, immers de superprovincie zal veel meer bestuurlijk gewicht in de schaal leggen. Dat geloof ik onmiddellijk. Maar hoe zit dat binnen de provincie. Maakt iemand zich dan nog sterk voor het behoud van de werkgelegenheid in Lelystad. Is er enige kans dan de hoofdstad in Flevoland blijft Vallen de bezuinigingen op infrastructuur straks niet nadelig uit voor “ons” onder het motto “daar wonen toch de minste mensen”. Wordt de ontwikkeling van de luchthaven nog wel serieus te nemen. Gedeputeerde Talsma van Noord Holland neemt die nu in het openbaar al niet serieus. Blijft het geld voor natuurontwikkeling wel in Flevoland. Kan… etc. etc.
Nou bood de minister eigenlijk wel een opening tijdens de bespreking met de partijgenoten. We zouden het moeten hebben over de randvoorwaarden. Daar op doorvragend werd hij wel voorzichtig, maar gaf die ruimte. Maar we kunnen niet volop tegen blijven en tegelijkertijd praten over die randvoorwaarden. En eigenlijk is dat wel wat we moeten doen. De argumenten zijn zo ongeveer wel gewisseld. De Kamers weten hoe Flevoland er over denkt. We kunnen als een grammofoonplaat in de tegengroef blijven hangen, maar daar schieten we niet zoveel mee op. Vanaf morgen moet de knop om. Laten we maar eens kijken hoe hard we die randvoorwaarden kunnen krijgen. Laten we maar eens kijken waarop de minister zich vast wil leggen en of het rijk ons wil compenseren. Laten we maar eens kijken hoe hard ze het echt willen. Dan hebben we twee kansen. Als de minister niets wil dan hebben we een argument te meer om de beide Kamers op andere gedachten te brengen. Als er een mooi pakket uitkomt… dan is het misschien ook zo erg niet.
Oh ja tenslotte, in één opzicht ben ik het hartgrondig met Ronald Plasterk eens. Cynici verliezen uiteindelijk altijd. Cynisch roepen: het gaat toch niet gebeuren – dat is in ieder geval bestuurlijk de verkeerde houding. We gaan er niet over, maar we moeten er wel wat van willen vinden. Bovendien is die houding een gevaarlijke. Je kunt wel rekenen op de eerste kamer: maar in de grote uitruil van belangen – die verder gaan dan deze samenvoeging – is dat een gok die ik niet wil nemen. Dan liever van Nee nooit, naar Nee tenzij.